Ergens diep verborgen in
een eeuwenoud herenhuis, zit op een zolderkamertje een tienerjongen. Rolf. Zijn
half lange haar dat op zijn schouders rust, geeft hem een meisjesachtig
voorkomen. De ruimte waarin hij al maanden opgesloten zit is niet groter dan een
vierkante meter. Een venster. Een uit vier verschillende kleuren bestaand ovaal
glas-in-loodraam dat hem uitzicht geeft over de gracht. Sinds zijn vroege jeugd
woont hij met zijn voor de wet gescheiden ouders, die ondanks alle hevige onenigheid
besloten hebben bij elkaar te blijven wonen. Het enorme pand geeft hen genoeg levensruimte.
Hij kijkt over de gehele stad. Van de ochtendzon totdat in de avond de lichten
opgloeien.
Als het luik onderaan
de deur naar boven schuift ziet hij een wit bord met pap. De avond valt
gestaag. Rolf is bijna uitgeput. De pap die hij iedere keer te eten krijgt
maakt hem steeds meer krachteloos. Hij is pas 13 jaar en nog in de groei. Maar
van groei is hier geen sprake met het eenzijdige eten dat hij krijgt. Als hij uitgeput,
bijna in slaap valt, hoort hij zijn ouders ruzie maken. De vrouw gilt en de man
schreeuwt. Allerlei servies hoort hij tegen de muren in stukken gaan. Lang zal
het die nacht onrustig blijven, tot hij uiteindelijk tegen zonsopgang vermoeid
in slaap valt.
Rolf heeft in lange
afzondering een eigen wereld geschapen. Hij ziet schimmen, afgetekend door het
buitenlicht, alsmaar veranderen in allerlei gedaanten. Ergens op een ongekend tijdstip
in de nacht wordt hij opgeschrikt. Hij voelt een hand tegen zijn wang strelen. Het
is zijn vader die hem met een grote grijns doet rillen. “Moet je nog een extra
bordje pap?”, vraagt hij. Zijn vader draait aan zijn oor totdat er bloed
uitkomt. Als de vader de kamerdeur achter zich sluit en de krakende trap afloopt
hoort hij zijn moeder satanisch lachen. De enige toevlucht van Rolf is de diepe
slaap. Hij begeeft zich soms in een vertrouwd toverbos. Vol met sprekende
dieren. Zij proberen hem op te vrolijken. Midden in het bos speelt hij met
kabouters, eekhoorns en vele andere vreemdsoortige dieren. Af en toe mag hij op
de rug van een wijze eenhoorn door het bos rijden.
De maanden dat hij nu
al opgesloten zit, brengen hem op het idee om voorgoed te ontsnappen. Als hij
op de rug van de wijze eenhoorn, hem om
raad wil vragen, is hij net te laat en ontwaakt hij uit zijn droom. ‘Ik moet,
als ik weer met de wijze eenhoorn ben, hem direct vragen om hulp, voordat ik weer
te vroeg wakker wordt.’ Nachtenlang droomt hij wel, maar niet van het toverbos.
Hij raakt in paniek en zelfs het eenzijdige eten dat elke dag door het luik
wordt geschoven eet hij niet meer. Op een avond, die langzaam afzakt naar de
nacht, is Rolf zo verzwakt, dat nu zelfs de schimmen vanaf de muur hem in
geheimtaal van alles toefluisteren. Hij voelt zich wakker terwijl hij slaapt.
Hoort kaboutertjes rond een kampvuur zingen. En dan, ja, vanaf de heuvel ziet
hij in het maanlicht de wijze eenhoorn. Hij
is terug in het vertrouwde toverbos. Hij wil naar hem toe maar zit vastgevroren
aan de grond. Toch ontvangt Rolf een teken van de wijze eenhoorn, alleen kan
hij niet direct begrijpen wat. De droom gaat over in een andere droom. In een
klas vol lachende kinderen die hem aanstaren en gekscherend naar hem wijzen.
De juffrouw met gekke dikke brillenglazen komt op hem af met een lange stok. Ze
maakt een slaande beweging. Rolf schikt wakker en stoot zijn hoofd tegen de
grond. Hij voelt een wind tegen zijn gezicht blazen.
Het ovale glas-in-loodraam
blijkt aan stukken. Hij ziet een opening naar vrijheid. Nog dezelfde nacht als zijn
vader weer op de zolderkamer binnenkomt met een ijzeren staaf in zijn hand. Is
Rolf verdwenen.
Marcel R. van der
Kwaak
Wil je dit prachtige verhaal voorgelezen horen, luister dan naar Kairos: bitly.com/TtRc0u
Wil je dit prachtige verhaal voorgelezen horen, luister dan naar Kairos: bitly.com/TtRc0u
No comments:
Post a Comment