De winter wiegt de najaarszomer voor de komende
tijd in slaap. Onze zorgzame maan waakt onder elke omstandigheid zolang alles
in ons zonnestelsel blijft draaien.
Brugge. Straten zijn verlaten.
Ergens vanuit het centrum van Brugge klinkt Onze-Lieve-Vrouwekerk. Ze slaat drie uur. Een sneeuwregen pakt de omgeving volledig in.
Op een vroege zaterdagochtend. Wind waait straatvuilnis tegen stilstaande auto´s en gebouwen. Een pop verlaten door een kind rolt over straat met een afgebroken arm en blijft in een portiek liggen. Slechts één sterveling is op te merken. Nauwelijks herkenbaar door de verscheidende over elkaar dragende kledingstukken met daarbij de natuurschoonheid van vier jaargetijden, loopt een vrouw.
Brugge. Straten zijn verlaten.
Ergens vanuit het centrum van Brugge klinkt Onze-Lieve-Vrouwekerk. Ze slaat drie uur. Een sneeuwregen pakt de omgeving volledig in.
Op een vroege zaterdagochtend. Wind waait straatvuilnis tegen stilstaande auto´s en gebouwen. Een pop verlaten door een kind rolt over straat met een afgebroken arm en blijft in een portiek liggen. Slechts één sterveling is op te merken. Nauwelijks herkenbaar door de verscheidende over elkaar dragende kledingstukken met daarbij de natuurschoonheid van vier jaargetijden, loopt een vrouw.
Door haar pluimage, een onbedoeld mode fenomeen dit jaar. Niemand die haar overdag opmerkt. Ze valt door het razende forensenverkeer niet op.
Zij jagen het gehele jaar door. Hebben altijd tijd
te kort. Missen, maar al te vaak, de afgesproken tijd hun bestemming.
De vrouw wezenloos verder slentert door de stad. Tijdens het zoeken naar een geschikte slaapplaats, wordt zij alsmaar witter gekleurd door de plakkende sneeuwvlokken. Even staat ze stil en leunt onder een flikkerend licht van een lantaarnpaal. Komt een snuffelende bezoeker. Een zwervende herdershond, laat een kort gejank horen.
Zij beantwoordt het met een streling langs de natte snoet. Pakt daarna de onderkaak en duwt het zachtjes omhoog. Kijkt diep in zijn vertrouwde bruine ogen. Om even later te besluiten hun lot samen verder te beleven. Aangekomen bij een tachtig meter hoog bankgebouw, dat voor twee derde niet in gebruik is.
Alleen de felle TL-verlichting van de bovenste vier verdiepingen zijn nu aan.
De vrouw wezenloos verder slentert door de stad. Tijdens het zoeken naar een geschikte slaapplaats, wordt zij alsmaar witter gekleurd door de plakkende sneeuwvlokken. Even staat ze stil en leunt onder een flikkerend licht van een lantaarnpaal. Komt een snuffelende bezoeker. Een zwervende herdershond, laat een kort gejank horen.
Zij beantwoordt het met een streling langs de natte snoet. Pakt daarna de onderkaak en duwt het zachtjes omhoog. Kijkt diep in zijn vertrouwde bruine ogen. Om even later te besluiten hun lot samen verder te beleven. Aangekomen bij een tachtig meter hoog bankgebouw, dat voor twee derde niet in gebruik is.
Alleen de felle TL-verlichting van de bovenste vier verdiepingen zijn nu aan.
Ze lopen een stalen gedraaide trap op en komen uit
op een parkeergarage, waar een bestelbusje en vier personenauto’s ver van
elkaar geparkeerd staan. Ze nemen plaats op een rooster waar warmte uitkomt.
Vanuit haar hangtas plukt zij stukken stokbrood. Kauwt met moeite met haar verkleumde kaken. Met haar volle mond, grijpt ze een gezinsblik met gehaktballen. Pakt een opener met vele praktische functies als een kampmes. Draait zij een vlijmscherp mesje tevoorschijn. Hiermee maakt zij met enige moeite het blik open. Achteloos laat ze de opener naast haar vallen.
Vanuit haar hangtas plukt zij stukken stokbrood. Kauwt met moeite met haar verkleumde kaken. Met haar volle mond, grijpt ze een gezinsblik met gehaktballen. Pakt een opener met vele praktische functies als een kampmes. Draait zij een vlijmscherp mesje tevoorschijn. Hiermee maakt zij met enige moeite het blik open. Achteloos laat ze de opener naast haar vallen.
Ze hebben honger! De herdershond lust met gemak wel
drie gehaktballen.
Tegen elkaar aan vallen zij gemoedelijk in slaap. De
losse deksel van het blik naast haar hoofd.
In het bankgebouw doven twee uur later de lichten uit. Drie mannen in pak met half afgescheurde stropdassen, waarvan een man in een soort donkerblauw tuinpak komen schreeuwend tegen elkaar het gebouw uit. Drie van de mannen stappen in hun auto’s verlaten met hoge snelheid gierend de parkeergarage uit. Ondankbare zwarte rijsporen achterlatend.
Bij de laatste man in zijn donkerblauwe uniform, wil het busje niet direct starten. Tijdens vele pogingen ziet hij, de twee, op het rooster liggen. Slaat enkele verwoestende kreten uit. Stapt uit, pakt achter de twee klapdeuren een groot staal gereedschap. Loopt op het slapende tweetal toe.
Opeens wordt de vrouw opgeschrikt door een harde krakende klap. Het busje rijdt dwars door de hefboom heen. Met haar hand dat steun zoekt op de grond, valt haar linkerhand in plakkerig mengel. Ze ziet haar hand onder het bloed. Hoort de herder in een galm van ontreddering janken tegen alle betonnen muren van de parkeergarage. In haar paniek grijpt ze de opener. Snijdt door een tranendal de halsader van het dier. Ziet de herder sterven om daarna haar eigen polsen met chirurgische precisie diep te snijden.
Die ochtend wanneer de sneeuw langzaam verdampt door de ochtendzon, ligt een vrouw met een herdershond in een lege kille parkeergarage. Een kortstondige vriendschap waar nu niemand meer tussen zou kunnen komen.
Wat ook de zin mogen zijn in het leven, of de moraal van deze korte geschiedenis. Niemand overleeft zijn eigen dadendrang. Het goede zit voor altijd opgesloten, vlak voor men afscheid heeft kunnen nemen van al wat leeft, sterft en voor in de toekomst opgroeiende dolende zielen.
Het leven blijkt in sommige opzichten waarachtig een opgesloten, als wel, open inrichting, waarvan alleen de ruimtevaart hoopt op een ontsnapping.
Marcel R. van der Kwaak
In het bankgebouw doven twee uur later de lichten uit. Drie mannen in pak met half afgescheurde stropdassen, waarvan een man in een soort donkerblauw tuinpak komen schreeuwend tegen elkaar het gebouw uit. Drie van de mannen stappen in hun auto’s verlaten met hoge snelheid gierend de parkeergarage uit. Ondankbare zwarte rijsporen achterlatend.
Bij de laatste man in zijn donkerblauwe uniform, wil het busje niet direct starten. Tijdens vele pogingen ziet hij, de twee, op het rooster liggen. Slaat enkele verwoestende kreten uit. Stapt uit, pakt achter de twee klapdeuren een groot staal gereedschap. Loopt op het slapende tweetal toe.
Opeens wordt de vrouw opgeschrikt door een harde krakende klap. Het busje rijdt dwars door de hefboom heen. Met haar hand dat steun zoekt op de grond, valt haar linkerhand in plakkerig mengel. Ze ziet haar hand onder het bloed. Hoort de herder in een galm van ontreddering janken tegen alle betonnen muren van de parkeergarage. In haar paniek grijpt ze de opener. Snijdt door een tranendal de halsader van het dier. Ziet de herder sterven om daarna haar eigen polsen met chirurgische precisie diep te snijden.
Die ochtend wanneer de sneeuw langzaam verdampt door de ochtendzon, ligt een vrouw met een herdershond in een lege kille parkeergarage. Een kortstondige vriendschap waar nu niemand meer tussen zou kunnen komen.
Wat ook de zin mogen zijn in het leven, of de moraal van deze korte geschiedenis. Niemand overleeft zijn eigen dadendrang. Het goede zit voor altijd opgesloten, vlak voor men afscheid heeft kunnen nemen van al wat leeft, sterft en voor in de toekomst opgroeiende dolende zielen.
Het leven blijkt in sommige opzichten waarachtig een opgesloten, als wel, open inrichting, waarvan alleen de ruimtevaart hoopt op een ontsnapping.
Marcel R. van der Kwaak
No comments:
Post a Comment